Ons geschiedkundig verleden in een notedop
In 1976 werden vier gemeenten en een deel van Erembodegem (Terjoden) gefusioneerd, en kreeg de naam: Haaltert met ca. 17000 inwoners. In 2023: ca.19280
In het leenstelsel behoorden onze dorpen tot de heerlijkheid Land van Rotselaer.
Het blazoen van de heren van Rotselaer was drie rode klauwende leeuwen, blauw getongd op een zilveren veld. Het is nu het wapenschild van Groot-Haaltert.
Haaltert
Men vond in Haaltert sporen van de Romeinse aanwezigheid. De oudste dorpscultuur uit de Frankische tijd. Daarvan getuigen plaatsnamen als Brantegem en Gotegem. Het christendom werd hier gepredikt door de H. Amandus. Het eerste monnikenklooster situeerde zich in het gehucht Brantegem.
Een oorkonde uit 1046 maakt gewag van een heer Engelbert van Haletrut. Hij stichtte een kapittel van 12 kanunniken in de Sint-Gorikskerk. Wegens onveiligheid op het platte land verhuisde het kapittel in 1495 naar de Sint-Maartenskerk in Aalst.
Tot aan de Franse overheersing behoorde Haaltert tot het Land van Rotselaer binnen het Land van Aalst. Het bezat een schepenbank, met name het prinselijk leenhof de Schijvinc. De schepenbank zetelde in de burcht.
Eeuwenlang was Haaltert een landbouwersdorp waar hoofdzakelijk hop, vlas en koolzaad geteeld werden. De Vlasmis ter ere van Sint-Laurentius herinnert aan de eens zo bloeiende vlasteelt. Enkele belangrijke hoeven: Hof te Culsbroek, Hof ter Wilgen, Hof te Rode, Hof Stoys (hof ten Haze).
Een 10-tal brouwerijen en 4 molens (3 windmolens en één watermolen) zorgden eveneens voor een economische bedrijvigheid.
Begin 1900 stichtte men in Haaltert kantscholen en in 1930 werkten hier nog honderden thuiswerksters voor een 30-tal kantuitgevers.
Haaltert wordt niet ten onrechte Kantwerkstergemeente genoemd. Door de industrialisatie verdween de thuisarbeid en schakelde men over op pendelarbeid.
Denderhoutem
In 1132 ontmoeten wij reeds een ridder Goswinus van Denderhautem die een goederen beheert van de abdij van Geraardsbergen. Een oude schepenzegel dateert van 1536.
Denderhoutem bezat een eigen vierschaar. In het leentijdperk stond het dorp onder de voogdij van de hertog van Brabant en van Hendrik, zoon van Gewijde van Dampierre, heer van Ninove.
Omstreeks 1650 had het dorp erg te lijden onder de belastingen en verwoestingen van de Fransen. Aan het einde van de 18de eeuw trokken veel dorpelingen ten strijde tegen de Oostenrijkse keizer Jozef II.
Denderhoutem werd één van de welvarendste dorpen uit de Denderstreek.
Grote belangrijke pachthoven, zoals Hof ten Betsenbroek, Hof te Hullebroek, Hof ter Blokken, Hof ter Rusinge, Hof ter Schuren en Hof te Groten Broeke zorgden naast kleinere landbouwbedrijven voor de welvaart.
In 1770 telde Denderhoutem 200 weefgetouwen.
In 1830 werd hier turf ontgonnen, vandaar de bijnaam ‘turfboeren’. Zes molens zijn bekend: Groebbemolen, Smetjesmolen, Terwaerentmolen, Gravesmolen, Tabaksmolen en een watermolen op Herlinkhove. In Denderhoutem waren een bierbrouwerij, vier linnenfabrieken, drie suikerfabrieken en verscheidene handschoenmakerijen actief.
Denderhoutem kan ook prat gaan op een groot sociaal voelend en politiek figuur, Advocaat Aloïs De Backer (1858 – 1904), medestander van priester Adolf Daens.
Heldergem
Het dorp behoorde samen met Aaigem, Haaltert, Denderhoutem, Kerksken en Vlekkem tot het Land van Rotselaer. Een eigen zegel kreeg Heldergem pas in de 15de eeuw.
Er zijn geen resten meer te vinden van het goed te Laethem en het hof ten Hane.
Heldergem bezat in de 16de eeuw de heerlijkheid Hoolbeke. In 1096 was hier een bidplaats waarvan de bisschop van Kamerijk de altaarrechten aan de abdij van Geraardsbergen schonk. Aan het einde van de 14de eeuw telde de gemeente ongeveer 170 inwoners.
In de 15de eeuw waren er 43 woningen en 215 inwoners. De bevolking groeide bestendig aan. In de 20ste eeuw werkten de dorpelingen vooral in de landbouw en in de vlasnijverheid. Heldergem telde 25 weefgetouwen.
Omstreeks 1850 stonden in Heldergem 180 landbouwbedrijven.
Heldergem is ontegensprekelijk het dorp waar het grootste gedeelte van de werkende klasse ‘de campagne’ deed vooral naar Noord-Frankrijk.
Het werd terecht ‘het Fransmansdorp’ genoemd. Nu wordt er voornamelijk gependeld.
Kerksken
Dakpannen, potscherven en munten wijzen op Romeinse woonkernen in de wijk Terlicht in de 1ste eeuw. Namen als Selkouter en Moerkouter verwijzen naar gecultiveerde gronden.
Vóór de Franse overheersing behoorde Kerksken eveneens tot het Land van Rotselaer.
De schepenbank van Haaltert was bevoegd voor Kerksken, zodat de geschiedenis van beide dorpen parallel loopt. Aan het begin van de 17de eeuw woonden hier een zeventigtal mensen.
Aanhangers van Willem van Oranje verwoestten de kerk en de pastorie en Franse benden verwoesten in 1669 hoeven en akkers. Van der Smessen, een leider van de boerenkrijgers, werd in Ninove gevat en in Brussel terechtgesteld.
De sociale toestand van de inwoners verbeterde vooral dankzij pastoor Van Hoeymissen, die hier 54 jaar parochieherder was. Hij bracht de weefnijverheid naar Kerksken en stichtte een kantschool.
In 1830 telde Kerksken 150 weefgetouwen en veel kantfabrikanten genoten hoge faam wegens hun sierlijke kantwerk. De werkende bevolking bestaat nu voornamelijk uit forensen.
De bijnaam van de Kerkskenaar is ‘Jeneverdrinker’
Terjoden
In het verre verleden was Terjoden een leen van de heerlijkheid Erembodegem. Een plaatsnaam die als familienaam reeds voorkomt in 1285 – Willem de jueden – maar die we als plaatsnaam zelf terugvinden in een renteboek van 1380 (ter jode waert).
In oorkonden, rente-en schepenboeken van latere datum duikt die plaatsnaam steeds vaker op, aanvankelijk doelend op de Dries en nabije omgeving. Lange tijd blijft de Dries het dichtst bewoonde deel van Terjoden dat later werd uitgebreid via de Ninovestraat en Geraardsbergsesteenweg.
Belangrijke hoeven waren Hof ter Heyen, Hof ter Wilgen, Hof ter Lokeren en Hof ten Broecke. Op deze hoeven was de akkerbouw goed verzorgd en verzekerde de boeren – althans in rustige tijden – van een behoorlijk bestaan.
Dichtbij de Bontebeek zou eertijds een mottekasteel gestaan hebben.
Lijfstraffen werden uitgevoerd op het Galgeplein (nabij rotonde Albatros-industriepark).
De echte groei van Terjoden kwam er pas na de aanleg van de spoorlijn Brussel-Kortrijk. Steeds meer mensen kwamen naar Terjoden om er te werken in de Marmerzagerij, houtzagerij, plaatselijk kantfabriekjes,..Ze konden zich van hier ook vlot verplaatsen naar Brussel met de trein.
In 1906 werd Terjoden een zelfstandige parochie van Erembodegem en kreeg zijn eigen (voorlopige) kerk in een passementeriefabriek langs de Geraardsbergsesteenweg.
In 1934 werd de huidige kerk, gebouwd door de gebroeders Van Pottelbergh afkomstig van Terjoden, ingezegend.
Lange tijd was Terjoden een deel van Erembodegem maar sinds de fusie van 1976 is een deel van Terjoden bij Haaltert gevoegd.