Oudstrijders en Opgeëisten miskend
De eerste jaren na de oorlog was er geen vuiltje aan de lucht inde verhouding tussen her gementebestuur en de vaderlandslievende verenigingen. Ze mochten steeds rekenen op financiële- en logistieke steun. Toch kwamen er barsten in de verstandhouding. In een oproep aan de inwoners van de gemeente viel het op dat bij een herdenking van de oorlogsslachtoffers op 11 november er geen sprake was van deelname van de plaatselijke gezagsdragers, wat niet in de lijn lag van de geplogenheden. In de tekst wees het bestuur van de NSB op tekens van onverschilligheid.
Ook in 1924 kwamen er onenigheden. De reden: weigering van het bestuur de feestzaal van de katholieke school te laten gebruiken voor het traditionele feestmaal op 11november en het getreuzel voor de oprichting van een monument voor de gesneuvelden.
Ons bestuur kreeg een ferme veeg uit de pan via een pamflet, ondertekend door een “Verdedigingskomiteit’. Om de vaderlandslievende verenigingen ter wille te zijn besloot de raad onmiddellijk een bedrag van ongeveer 25.000 fr te voorzien voor de oprichting van een monument. Deze som werd afgehouden van het bedrag van 57.400 fr, zijnde de oorlogsschade die de gemeente toegewezen werd. Hierbij stipten de beleidsmensen aan, dat alle giften van derden resoluut geweigerd werden, om “ten allen tijde te doen uitschijnen dat dit vrijwillig door het gemeentebestuur is gedaan”.
Over het pamflet werd niet meer gepraat, de plooien werden glad gestreken en de beide voorzitters F. Van Houck, Oudstrijders en Philemon Van Impe, Opgeëisten mochten opnieuw een groot feest aankondigen naar aanleiding van de inhuldiging van
hun vaandel. Jozef Muylaert schreef voor deze gebeurtenis ‘Het lied der Opgeëisten’.
Het gemeentebestuur bekostigde het vaandel (700 fr) en schreef een toelage in van 200 fr voor de onkosten van het feest. De raad besliste aanwezig te zijn op het feest en de burgemeester zou een toespraak houden.
De plaatsing van het oorlogsmonument liep van geen leien dakje. De raadsleden hadden nog vier jaar nodig om vast te stellen dat de uitgave voor een monument onnodig was, aangezien er reeds twee platen geplaatst werden in de kerk, waarop al de namen van de slachtoffers gebeiteld waren. Bij de stemming waren er slechts drie leden voor en zeven tegen de plaatsing.
Eind 1935 werd uiteindelijk de beslissing genomen het monument te bestellen bi de firma Michel Verhulst te Aalst voor de som van 18.930 fr. Raadslid Van der Eecken stemde tegen, omdat hij van oordeel was dat er
reeds tijd genoeg verspeeld werd voor de realisatie van dit project.
De inhuldiging werd gepland op zondag 22 september 1935, rum 16 jaar na het beëindigden van de oorlog en 12 jaar na de eerste bespreking op de raad, of… hoe men toendertijd vlugge beslissingen nam.
Om 15u werd de stoet gevormd op de Houtmarkt. Talrijke oudstrijders en opgeëisten met hun vaandels kwamen opdagen wit verschillende dorpen en steden.
Mijnheer De Prater namens de NSB en burgemeester Lauwereys hielden ontroerende toespraken. De feestelijke dag werd afgesloten met een prachtig vuurwerk.